De vrouwen zijn van verschillende leeftijden maar vormen een homogene groep: de donkere lange haren opgestoken in een rol en de kleding smoezelig en oud. Zij hebben allemaal dezelfde kleur huid, olijf bruin, en dezelfde donkere ogen. En eigenlijk ook dezelfde ondeugend ironische oogopslag.
Eén draagt een mand met takjes tijm en de anderen hebben allemaal een bosje in de hand. Twee jongere vrouwen dragen een baby op de heup. Kleine Gitanos met pluizige blonde haren en vuile toetjes, de één sabbelend op een korst brood en de andere zoekend naar zijn moeders borst, trekkend aan de bloes in een poging die open te krijgen zodat hij kan drinken. De vrouwen hebben geen haast, ze worden niet echt genegeerd, ze trekken de aandacht. Hun houding is die van trotse stoere vrouwen met een missie. Ze zijn niet bang, brutaal kijken ze terug naar de politiemannen die hen observeren.
Gitanas hebben eeuwen van vervolging achter de rug en zelfs vandaag de dag worden ze nagewezen en gediscrimineerd. Gitanas erger dan gitanos. Ze hebben ook nog eens een tweederangs plaats binnen de families, de patriarchen hebben het voor het zeggen. Maar hier op het plein in de binnenstad van Jerez vormen ze een groep om rekening mee te houden.
Toen ik zo rond 1970 voor de eerste keer in Jerez woonde was ik al onder de indruk van hun levensstijl.
Ik zette nog wel eens een groep bedelende Gitano-kinderen aan de bar in het grote café 'San Fransisco' en bestelde dan bij de narrige barman acht koppen warme melk en acht ‘tostadas’ met dik boter. Dat leek me een betere oplossing dan geld geven, het is een stuk prettiger bedelen met een volle maag.
Eén keer heb ik zelfs, met behulp van mijn buurvrouw, de hele schare in mijn bad gedaan en van schone kleren voorzien. Het oudste meisje van die groep, broertjes zusjes, neefjes en nichtjes, liep altijd met een smoezelig bruine baby op haar arm en ze liet zich verleiden om zich te baden met schuimend zeepsop en warm water. De baby bleek na de badbeurt zachtroze en blond. Ook de andere kinderen bleken vele tinten lichter.
Mijn buurvrouw moest om me lachen, maar droeg geduldig handdoeken en schone kleertjes aan die we verzameld hadden. Ze vond het behoorlijk zinloos, de volgende dag zouden ze er weer vies bijlopen, dat leverde hen immers veel meer geld op.
Maar mijn antwoord was dat iedereen een keer in zijn leven in een schuimbad gezeten moest hebben en dat het misschien zou helpen om een volgende generatie met iets meer wasbeurten door het leven te sturen.
Er zijn veel gitanos in Jerez, van alle rangen en standen. Afgestudeerde en werkende gitanos, die je niet meer zo mag noemen (d.w.z. volgens niet-gitanos)
waar je van moet zeggen dat ze van het 'gitanoras' afstammen. Ook veel kunstenaars, dansers, zangers en musici, schilders en schrijvers en marktkooplui, kapsters en juweliers, dokters en leerkrachten zijn gitanos; Jerez is een stad waar gitanos wonen, werken en leven. Er zijn niet meer zoveel marginale buurten en de groep is al eeuwen geleden grotendeels geïntegreerd in het Jerezaanse leven.
Jerez is de stad van Flamenco, de muziek die van oorsprong van de gitanos komt. Maar het is en blijft een speciaal volk, vervolgd door de Hitler’s en de Franco's, genegeerd door Rome en zijn de pausen en dus door de katholieken; de laatsten vormen driekwart van de Spaanse bevolking en daar horen de gitanos ook bij. Ze hebben diverse geloven door elkaar gehaspeld, waarbij ze de katholieke heiligen het meest voor ogen houden. Ze zijn vroom en vaak conservatief in hun manier van geloven.
De groep vrouwen op het plein behoort bij de Gitanos die nog steeds in chabolas wonen, schamele huizen die ze zelf bouwen van gestolen bouwmateriaal. Ze halen al waarzeggend en kruiden verkopend een extra inkomen binnen dat meestal gebruikt wordt voor de dagelijkse levensbehoeften.
Ik heb iets met Gitanos, daar zijn meerdere redenen voor. Ten eerste hun trotse houding die ze nooit verloren hebben en die na al die eeuwen van marginatie nog steeds mijn aandacht trekt.
Daarnaast heb ik iets met de vrijheid van hun bestaan, niet belemmerd door ons idee over ‘wat hoort’.
En als laatste hun zicht op het verre, de toekomst en het ongeschrevene, hun overtuiging dat het allemaal komt op een dag.
Ik ben slecht in het geloven van wat ik niet kan zien, maar ze hebben die speciale mystieke ingevingen die ze met je delen of je dat nu wilt of niet.
Ik zat in 1977 ook op dat plein met enkele vriendinnen koffie te drinken, nadat we naar de overdekte markthallen waren geweest voor de verse boodschappen.
Een van de jongere Gitanas liep op ons af en bleef vlak voor mij staan
Ze keek me aan en ik had een gevoel van herkenning. Zo scheel als ze keek, haar sarcastische grijns, ze leek op het meisje dat jaren ervoor in mijn bad had gepoedeld.
Maar ze zei niets en greep mijn rechterhand en draaide die met de palm naar boven. ”Twee levens heb je, in je eerste leven maak je kinderen en in je tweede leven maak je jezelf”, zei ze en trok met haar dunne bruine vinger de lijnen in mijn handpalm na. Ik keek, de levenslijn was gebroken, het was me nooit eerder opgevallen.
Ik moest lachen en zei dat ik mijn toekomst niet wilde weten.
Waarop ze giechelde, naar de ander vrouwen keek en daarna weer naar mij en mompelde dat het nu te laat was, maar dat ik haar niets hoefde te betalen en dat ze blij was dat ik nog een volgend leven had. Er werd een tak tijm op mijn schoot gelegd, ‘para la suerte’ (voor het geluk) en daarna liep ze terug naar de anderen.
Geen van mijn vriendinnen was door de Gitana aangesproken, alleen ik en ik voelde me een beetje opgelaten. Maar mijn gezelschap was al weer aan de praat over andere zaken. Ik vermoedde dat het waarschijnlijk toch het oudste meisje was geweest van de groep dat ik in mijn onschuld en met de beste bedoelingen jaren geleden in bad gedaan had.
Nu, meer dan vijfentwintig jaar later, zit ik dus weer op het plein, met mijn kinderen en hun aanhang. Een de groep Gitanas, nu luidruchtig cactusvijgen en kruiden verkopend, staat niet ver van ons tafeltje en ik kijk met een zeker genoegen naar de vrouwen, die nooit lijken te veranderen.
Een van de vrouwen kijkt mijn kant op en blijft kijken. Ze kijkt scheel en het is niet eenvoudig om te bepalen of ze nu naar me kijkt of langs mij heen. Ik sta op en loop naar haar toe.
Er zit een baby met blonde haartjes op de grond op een doek. Ik kijk van de baby naar de vrouw en vraag haar grinnikend of ze de haartjes volgens Spaanse traditie met kamillethee blondeert.
Waarop ze zegt dat ze het haar van haar kleinzoon gewoon wast, dat hij zo blond is als de vrouw die haar dat zo geleerd had.
Ik moet even slikken en kijk haar aan; ik bedank voor de tijm van zoveel jaar geleden en van de hoop die ze me gegeven heeft, dat ik mijn eerste leven over-leefd heb na een ernstige ziekte en nu aan het tweede bezig ben.
Ze kijkt me grinnikend aan en zegt: “Dat zei ik toch, je eerste voor die mooie kinderen die daar zitten en je tweede voor jezelf.
Wil je prachtige citroenen en de mooiste peterselie? Cactusvijgen? Ik pel ze voor je...............”.
© Gavi Mensch
Uit:”Jerez gezien door groene ogen”
Jerez, 5 mei 2003
.
1 opmerking:
En nog steeds als ik over het plein loop moet ik, met een lichte huivering, denken aan die vrouwen. En aan de hoop die ze geven met hun zinnetje: "¡ Toma hija, tomillo pa' la suerte!"
Een reactie posten