Het is half acht en er klinkt tromgeroffel op het plein.
Mijn vader heeft
net de vlag uitgehangen, niet helemaal omhoog. Hij wappert sloom voor het raam
van mijn kamertje.
Het tromgeroffel komt steeds dichterbij en bezorgt me kippenvel. Er
klopt iets niet in het ritme van de slagen. De tranen schieten in mijn ogen,
maar ik huil niet. De opgesloten tranen maken rechtsomkeert en verstoppen mijn
keel. Ik slik.
Het tromgeroffel
is nu onheilspellend dichtbij. Ik ga uit bed en kijk uit het raam. De
trommelaars komen net de hoek om. En er achter aan lopen een heleboel mensen
met sombere gezichten en donkere kleren. Ze dragen bloemen en kransen, maar het
blijft een speciaal verdrietig gezicht.
Plotseling ontdek
ik mijn grootmoeder. Ze heeft haar zondagse jas aan en een plechtige zwarte
hoed op. Ze loopt langzaam mee met de mensen die allemaal star voor zich uit
kijken. Ik klop op het raam maar ze hoort het niet en ik durf ook niet harder
te kloppen. Ik mag alleen wakker blijven als ik stil ben.
Ik pak mijn boek
weer op, maar ik durf niet te lezen. Het is een vrolijk boek en vrolijk is niet
goed vandaag. Behalve het steeds minder luide getrommel hoor ik niets. Er is
geen verkeer op straat, ik hoor de treinen niet.
Ik denk dat er
iets mis is.
Angstig kruip ik
uit bed en sluip naar het trapgat en gelukkig hoor ik gedempte stemmen in de
woonkamer. De tranen, die nog steeds in mijn hoofd zitten, glijden langzaam
naar buiten. Luidruchtig haal ik mijn neus op.
Mijn moeder heeft
het gehoord en roept dat ik naar bed moet gaan en dat ze dadelijk de vlag wel
binnenhaalt. Haar stem klinkt hard in de stilte
Na een tijdje
hoor ik mijn vader naar boven komen, hij hoest altijd op de trap.
Hij komt zachtjes
mijn kamer in en ik zie door mijn oogharen dat hij de vlag eerst helemaal omhoog
hijst en daarna naar binnen haalt. Terwijl hij de vlag opvouwt, zucht mijn
vader een vlaag van verdriet mijn kamertje in.
Ik doe net of ik slaap, maar mijn vader zegt zachtjes welterusten en gaat weer naar beneden. Het lijkt een soort geheimpje; hij weet dat ik niet slaap, maar hij verwacht ook geen antwoord. Waarschijnlijk hebben wij geheimpjes, omdat mijn broers geen vlaggenstok voor hun raam hebben.
En morgenochtend komt hij weer de vlag hijsen maar dan helemaal naar boven.
Dan zijn er weer
trommelaars maar vrolijke van Jubal, het muziekkorps.
Dan heb ik geen
tranen in mijn keel maar vlinders in mijn buik.
Want onze vlag en
alle andere vlaggen in de straat én de muziek zijn speciaal voor mij.
Dan lacht mijn vader en geeft me een kus.
©Gavi Mensch
Dordrecht,1958
Jerez, Spanje: 4 mei 2005, 20.05u.
Maastricht, 4-5-2010
Geen opmerkingen:
Een reactie posten